Variabelen gebruiken in DAX-formules

Efficiënt en overzichtelijk werken met formules in DAX is essentieel voor het succesvol bouwen van data-analyses en -modellen. Een handige techniek om herhaalde berekeningen in formules te verminderen en de leesbaarheid te vergroten, is het gebruik van variabelen. In deze blog ontdek je hoe je variabelen kunt toepassen in DAX-formules en hoe ze bijdragen aan een beter gestructureerde en begrijpelijke code. Leer de kracht van variabelen kennen en optimaliseer je DAX-vaardigheden.

Een basis DAX-formule bestaat uit 2 onderdelen:

1. Naam van meetwaarde of kolom
2. Ten minste één expressie of functie

Voorbeeld:

[code language=”csharp”]
Omzet = SUM( Revenue[Bedrag] )
[/dm_code_snippet]

(Lees https://docs.microsoft.com/nl-nl/power-bi/guided-learning/introductiontodax voor meer informatie over DAX)

Een DAX-formule met variabelen wordt iets anders opgebouwd dan de basis DAX-formule.

1. Naam van meetwaarde of kolom
2. Eén of meerdere variabelen
3. RETURN van één of meerdere variabelen

Voorbeeld:

[code language=”csharp”]
Omzet = VAR Omzet = SUM( Revenue[Bedrag] ) RETURN Omzet
[/dm_code_snippet]

In bovenstaande formule is het gebruik van variabelen niet heel zinvol.
Wanneer de formules echter groter worden verhoogd dit de leesbaarheid.

[code language=”csharp”]
Brutomarge% =
VAR Omzet = SUM( Revenue[Bedrag] )
VAR Kostprijs = SUM( Revenue[Bedrag] )
VAR MargePercentage = (Omzet – Kostprijs) / Omzet

RETURN MargePercentage
[/dm_code_snippet]

Of

[code language=”csharp”]
Brutomarge% =
VAR Omzet = SUM( Revenue[Bedrag] )
VAR Kostprijs = SUM( Revenue[Bedrag] )

RETURN(Omzet – Kostprijs) / Omzet
[/dm_code_snippet]

Deze formules kun je uiteraard zo complex maken als je zelf wilt. Op deze manier kun je formules uitbreiden maar toch overzichtelijk houden!